Nouryon, Engie, BP, Havenbedrijf Rotterdam, Vattenfall, Shell Nederland, BioMCN, Tata Steel Nederland, Port of Amsterdam, Innogy, Yara, SkyNRG, Groningen Seaports en Gasunie (hierna: partijen) hebben kennisgenomen van het conceptadvies voor de nieuwe categorie in de SDE++ voor grootschalige aterstofprod ctie ia elektrol se . Partijen zijn allen voornemens om de komende jaren te investeren in groene waterstof en de waterstofeconomie op gang te brengen. Naast consultatiereacties van een aantal van hen waarin in meer detailpunten van het advies zal wordt ingegaan, willen deze partijen gezamenlijk een aantal algemene en essentiële punten onder de aandacht brengen van PBL en EZK. Ons belangrijkste punt: in alle verkenningen van een CO 2-emissieloze energievoorziening in 2050 heeft groene waterstof een grote rol. Waterstof krijgt in het Klimaatakkoord richting 2030 al een grote rol toebedeeld in de sectoren industrie, mobiliteit en elektriciteit. De ambitie van het Klimaatakkoord is om in 2030 3-4 GW geïnstalleerd vermogen aan elektrolysers te hebben gerealiseerd. Belangrijker nog is het doel; de opschaling en kostenreductie van elektrolysers. Bovendien: diverse partijen binnen met name industrie, elektriciteit, mobiliteit en gebouwde omgeving rekenen voor hun langere termijn klimaatambities op voldoende beschikbaarheid van betaalbare groene waterstof. Groene waterstof is een belangrijke bouwsteen voor de energietransitie richting 2050, maar alleen realiseerbaar wanneer richting 2030 al stevig wordt ingezet op de ontwikkeling en opschaling ervan. Met de voorgestelde uitgangspunten van het PBL-conceptadvies voor SDE++ voorzien wij dat dit doel niet gehaald gaat worden. Op basis van de aannames over o.a. de te hanteren emissiefactor en de referentie-installatie verwachten partijen dat de eerste (kleinschalige) groene waterstofprojecten niet (of pas ver na 2020) in aanmerking komen voor SDE++. Partijen zijn daarom bezorgd dat onder deze uitwerking van de SDE++ voor waterstof de benodigde opschaling vele jaren wordt vertraagd. Hieronder zetten wij onze zorgen verder uiteen. 1 Wij blijven graag met u in gesprek over de manier waarop de regeling kan worden aangepast of een specifieke stimulering voor demonstratieprojecten wordt opgezet, om te zorgen dat de opschaling van elektrolyseprojecten die de CO2-uitstoot doen verminderen tractie kan krijgen. Meer specifiek willen partijen graag de volgende punten onder uw aandacht brengen: 1. Op basis van de in dit advies opgenomen aannames lijkt waterstofproductie via elektrolyse de komende jaren niet in aanmerking te komen voor ondersteuning omdat er door elektrolyse meer CO2 zou worden uitgestoten dan door de te vervangen installatie . Door te rekenen met een emissiefactor van 183 gram per kWh produceert een elektrolyseinstallatie geen groene waterstof. Dat kan volgens ons niet de bedoeling zijn; de huidige groene waterstofprojecten beogen allemaal CO2-reductie te realiseren en gaan uit van het gebruik van (nieuwe) hernieuwbare elektriciteit. In onze ogen is een emissiefactor 0 een beter uitgangspunt wanneer de aanvrager kan aantonen dat er gebruikt wordt gemaakt van hernieuwbare elektriciteit. 2. De verbreding van de SDE+ regeling richt zich op CO2-reductie en moet de uitrol van onrendabele reductieopties mogelijk maken. Door uit te gaan van een emissiefactor van 183 gram per kWh zal waterstofproductie via elektrolyse bij het huidige PBL conceptadvies leiden tot méér CO2 uitstoot in plaats van minder en daarom niet in aanmerking komen. Dat lijkt ons onjuist en onwenselijk omdat partijen beogen groene waterstof te produceren door het gebruik van groene stroom. Die optie wordt ook in Europese regelgeving (RED II) expliciet benoemd. Het moet mogelijk zijn om 100% groene stroom voor de productie van waterstof van het openbare elektriciteitsnet te betrekken. 3. Het is belangrijk te beseffen dat de gekozen aanpak niet vanzelf door technologie- en kosten ontwikkeling in de tijd zichzelf zal oplossen. Immers, wanneer de doelen van het klimaatakkoord worden gerealiseerd en de investeringskosten van elektrolysers significant dalen, dan nog zal de SDE++ vanwege de rangschikking op subsidie-intensiteit door de emissiefactor van 183 gram CO2/kWh concluderen dat elektrolyse niet in aanmerking komt. Slechts wanneer er een versnelling in de uitrol van hernieuwbare elektriciteitsopwekking optreedt waardoor de 2030 emissiefactor lager dan 183 zou uitkomen, zou dit zonder beleidsingreep veranderen. Echter, het huidige conceptadvies verlaagt de kans dat die versnelde uitrol van hernieuwbare elektriciteitsopwekking tot stand komt. Dit creëert een kip-ei probleem terwijl het klimaatakkoord dit juist wil doorbreken en de groei van de elektriciteitsvraag (door elektrolyse en directe elektrificatie) koppelt aan de opschaling van hernieuwbare elektriciteitsopwekking (zie o.a. bladzijde 57 en 181). 4. Het conceptadvies kent als titel grootschalige waterstofproductie via elektrolyse . Partijen vinden het van belang om te benadrukken dat met de huidige stand der techniek van elektrolyse nog niet grootschalig groene waterstof geproduceerd kan worden. De huidige waterstofvraag in Nederland benadert de één miljard kilogram. Met één 100 MW elektrolyser zou jaarlijks ongeveer 1,5% van de bestaande waterstofvraag geproduceerd worden; bij lange na nog geen grootschalige productie. De referentie-installatie die is gekozen voor dit conceptadvies kent slechts een capaciteit van 20 MW. 2 5. Zonder pilots en demonstratie-installaties zal opschaling naar grootschalige waterstofproductie niet van de grond komen. Dit terwijl deze technologie voor decarbonisatie van het Nederlandse energie- en grondstoffensysteem hard nodig is. Tegen 2030 is elektrolyse bijvoorbeeld hard nodig om het potentieel aan offshore wind op de Noordzee na 2030 verder te kunnen benutten dan de nu voorziene 12 GW. Daarvoor is het noodzakelijk dat de capaciteit van elektrolysers (stacks) zich ontwikkelt opdat er waterstofinstallaties van rond de 1 GW gebouwd kunnen worden. Tegelijkertijd zal de vraag naar (groene) waterstof moeten ontwikkelen. 6. Als de ontwikkelingsfase van projecten in ogenschouw wordt genomen tezamen met de ambitie van het klimaatakkoord is het van belang dat grootschalige elektrolyse-projecten (500MW-1GW) die rond 2030 gereed moeten zijn; rond 2025 succesvol een aanvraag voor SDE++ kunnen indienen. De technologie zal dus in de periode 2020-2025 een grote sprong moeten maken. Om de vraag naar grotere stacks te stimuleren is het van belang dat de onrendabele top, die gepaard gaat met de conversie van elektriciteit naar waterstof, via een vorm van exploitatie- subsidie gedekt wordt. Hierbij moet er speciaal aandacht zijn voor pilot -en demonstratie-installaties en de benodigde opschaling. Het huidige instrumentarium van ondersteuning voor demonstratie -en pilotinstallaties is onvoldoende aangezien het enkel op de kapitaalslasten ziet en het budget ontoereikend is. 7. Projecten gericht op grootschalige waterstofproductie via elektrolyse hebben alleen zin als de benodigde elektriciteit geproduceerd wordt uit hernieuwbare energiebronnen. Dan is de CO2-footprint 0 gram CO2/kWh. Stroom kan specifiek betrokken worden van nieuwe hernieuwbare energieprojecten waardoor de herkomst van de elektriciteit kan worden aangetoond. De ontwikkeling van groene waterstofprojecten stimuleert daarmee een simultane decarbonisatie van de elektriciteitsproductie en vergroting van de afzet van duurzame elektriciteit; dit is het soort van dynamiek waar het bij de energietransitie om draait. 8. In de beschrijving van het advies ontbreekt het model van een meer directe koppeling tussen hernieuwbare elektriciteitsproductie en conversie van waterstof. In het klimaatakkoord is een optie via een meer directe koppeling meerdere keren aangekondigd. In het industriehoofdstuk staat bijvoorbeeld benoemd dat er nagedacht moet worden over een tender voor offshore wind waarin extra groenestroomcapaciteit rechtstreeks wordt ingezet voor versnelde opbouw van groene waterstofproductie en kostenreductie. Partijen zijn van mening dat dit voordelen kan opleveren voor het energiesysteem en de in de punten hierboven geschetste problematiek kan doorbreken. 9. Om de vermeden CO2 te berekenen wordt uitgegaan van de vervanging van een SMR- installatie (productie van grijze waterstof). Partijen betwijfelen of dat in alle gevallen juist is en of opschaling/uitrol van de elektrolyse technologie hier gebaat bij is. Kleinschalige groene waterstofproductie met CO2-vrije elektriciteit zal volgens partijen de komende jaren vooral worden ingezet voor nieuwe toepassingen en niet altijd het huidige waterstof - dat uit aardgas wordt geproduceerd voor met name grondstof in de industrie - vervangen. Ook hier zou het conceptadvies volgens partijen rekening mee moeten houden. 3